woensdag 14 maart 2012

Wrijven op de Buik van Buddha

“Een jaar ertussenuit, naar Canada ofzo…”

Ze zei het een beetje dromerig, staarde voor zich uit terwijl ze in haar thee roerde. We zaten op de bank, zo’n grote waar je in wegzinkt.
“Dan kamperen we in de bossen en gaan kano varen en vissen…”
“Jij en kamperen. Dat moet ik zien. Volgens mij heb je nog nooit een tent van binnen gezien. En daarbij, ik ga echt niet vissen.”
“Ach, voor de rest is daar toch niks te doen. Dan kun je net zo goed een hengel in het water gooien.”
“En dan daar naar zitten kijken terwijl je niks doet. Dan kun je het net zo goed niet doen.”
Ze keek me een beetje geïrriteerd aan.
“Daar gáát het toch helemaal niet om.”
Ze nam een slok van haar thee en vroeg of ik niets wou drinken. Nee, zei ik en zapte naar een ander kanaal.

We zaten samen op de bank, te kijken naar een film, toen ze ineens zei: “Of een jaar in Australie. Rondtrekken.”
“Door de woestijn of de jungle?”
“Als we toch een heel jaar gaan, kunnen we het allebei doen.”
“En tussendoor een beetje werken op de boerderijen. Schapen scheren en zo.”
“He bah.”
“We moeten toch iets doen om aan geld te komen.”
“Ja. Sparen.”
“Dus jij wil een heel jaar kunnen leven op ons spaargeld. Dan moeten we denk ik zo’n tien jaar sparen.”
Ze schonk zichzelf wat nieuwe thee in.
“Weet je zeker dat je niets hoeft te drinken?”
“Ik pak zo zelf wel iets.”

Een beetje suiker, een half lepeltje maar. Nauwelijks genoeg om te moeten roeren, en toch roert ze.
“Misschien kunnen we een jaar in Berlijn gaan wonen.”
“Dan moeten we wel duits leren. Jij in ieder geval.”
“Ze praten daar toch ook wel engels. En dat komt sowieso wel vanzelf.”
“Maar je kent überhaupt geen duits.”
“Da’s niet waar. Ik ken wel duits.”
“Oh ja? Wat dan?”
“ ’Sowieso’ en ‘überhaupt’ ken ik.”
“Maar die zijn ondertussen gewoon nederlands.”
“En ‘Krieg’.”
“Lekker gezellig.”
We keken samen naar Danny Ocean die probeerde een casino te beroven.
“We kunnen ook een winkel beginnen.”
“Een supermarkt ofzo?”
“Een supermarkt? Doe normaal.”
Ze sloeg me op mijn arm, zachtjes.
“Wil jij een supermarkt beginnen? Ik dacht meer aan een winkeltje met zelfgemaakt speelgoed.”
“Wie maakt dat speelgoed dan zelf?”
“Jij.”
Ik was net thee voor mezelf in aan het schenken toen ze dat zei.
“Ik?”
“Ja, is dat zo raar?”
“Weet je nog de vorige keer dat ik een hamer vasthield?”
Weer kwam die een klein beetje geïrriteerde blik naar voren.
“En ik was niet eens iets aan het timmeren. Dus denk maar niet dat ik speelgoed in elkaar ga zetten.”

Een dag later was ik het gesprek al vergeten. Zij kon het woord voor woord reproduceren. “Waarom was je gisteren zo negatief?“ vroeg ze. Ik smeerde toast met aardbeienjam voor haar en voor mezelf met hagelslag. Dat smelt een beetje, tot een soort mengvorm tussen chocoladeboter en hagelslag.
“Hoe bedoel je?”
“Bij alles wat ik zei kwam je met een tegenwerping.”
“Maar ik was toch niet negatief? Ik gaf gewoon aan dat we ons dan ook moeten voorbereiden.”
“Lekker subtiel ook. ‘Ik ga niet vissen’, ” (ze zette een zeurderige stem op), “ ‘Als ik probeer te timmeren breek ik een vinger’ “.
Ik besloot niets te zeggen en rustig door te eten. Ik smeerde nog een sneetje toast voor haar (met chocopasta). Ze stond op en zette haar bord weg. Dan niet, dacht ik en at het op.

Ze was eerder thuisgekomen dan ik. “Zullen we vanavond naar de film gaan?”
Ik deed de deur dicht, zette mijn tas neer en hing mijn jas aan de kapstok.
“Ik moet morgen om zeven uur in Utrecht zijn.”
“Oh ja.”
Ze keek even voor zich uit. Eigenlijk staarde ze voor zich uit, in gedachten verzonken.
“We kunnen wel naar de film gaan. Dan ben ik morgen maar wat moe-er,” zei ik.
“Laat maar.” Ze klonk kortaf.

Ik liep naar de keuken om water te koken. Twee kopjes gepakt, suikerbakje erbij, lepeltjes. Allemaal op een dienblad en naar de woonkamer.
“Zullen we verhuizen?” vroeg ze.
“Waarheen?”
“Gewoon, niet hier.”
“Maar we hebben net de keuken verbouwd en de tuin is eindelijk af.”
“Maakt dat wat uit? Kunnen we nu niet weg omdat we net een nieuwe keuken hebben, of omdat we het gras eens gemaaid hebben?”
“Dat bedoel ik helemaal niet.”
“Zo klonk het wel.”
“Ik wou alleen maar zeggen dat we hier net alles af hebben en ik hier best tevreden ben. Ik hoef hier helemaal niet weg. Ik dacht dat jij dat ook was.”
“Ik ben hier ook best tevreden.”
“Nou dan.”

Ik schonk een kopje thee voor haar in (met een half lepeltje suiker). Ze settelde op de bank en kroop tegen me aan.
“Zullen we trouwen?”
“Heh, waarom? Dat is toch nergens voor nodig. Ik blijf toch wel bij je.”
“Slijmbal.”
Na het nieuws zetten we weer een film op. Ik geloof dat het “Muppets in Space” was, maar dat doet er niet toe.
“Ik ben wel toe aan een nieuwe bank” zei ze.
“Bevalt de postbank niet meer? Dan moeten we eens kijken bij de Rabo, of de ABN. Misschien is die milieu-bank iets voor jou.”
“Dat bedoelde ik helemaal niet. Ik bedoelde een bank-bank, om op te zitten.”
“Maar lief, we hebben er twee jaar over gedaan om deze te kiezen.”
Ze ging rechtop zitten en keek me met een vernietigende blik aan.
“Dat maakt toch niet uit. Ik wil gewoon een nieuwe bank, een rode met extra veel kussen en een bijzettafel met leeuwepoten. En ik wil een TV die niet flitst als je zapt en een telefoon die niet ruist als je er in praat - Hou je mond! - Ik wil niet Best Tevreden zijn, ik wil gewoon wat beters. Ik wil de buik van Buddha aaien. Zo vreemd is dat toch niet?”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten