maandag 30 april 2012

Queens of the Stone Age - Quick and to the Pointless


zaterdag 28 april 2012

Mona Lisa in de tweede klas

In de trein zie je het meeste van het land. Je ziet heel veel land. Kenmerkende weilanden, waterpartijen, unieke uitzichten vanaf een brug en de toesnellende duisternis van een tunnel. Ik kijk graag en veel naar buiten als ik met de trein reis, hoewel dat niet betekent dat ik dan ook daadwerkelijk veel zie. Vaak zit ik in gedachten verzonken, muziek luisterend voor me uit te staren. En dan is er de enkele keer dat de reis me niet boeit, dat ik iets moet vinden om te doen terwijl ik van a naar b ga. Zo ook op deze reis, van Groningen naar Utrecht, om daar de overstap te maken naar Maastricht. Zo ongeveer de langste treinreis die je kunt maken in Nederland. En ik had er geen zin in, maar ik moest. Belangrijke afspraken wachten niet.

En dus toch maar naar het station getogen, licht bepakt en nog snel koffie en een krant kopend op het station. De trein vertrekt bijna en ik ren het perron op. De deuren sluiten zich precies als ik binnen sta. Gelukkig is de trein niet druk. Startstation en halverwege de ochtend hebben zo’n effect. Dus ik kan nog gaan zitten, heb ruim de keus zelfs. Linkerkant van de coupe besluit ik. Ik kies een bankje uit en schuif door naar het raam. Tas comfortabel naast me op de bank. Tafeltje naar beneden klappen… Zit hier wel een tafeltje? Oh ja, hier. Tafeltje naar beneden geklapt, koffie neerzetten, krantje openslaan. Laat de rails maar voorbijgaan.

Gelukkig is de zaterdagkrant dik. Zo kan ik wat langer daar doorheen dralen voordat ik me er toch bij moet neerleggen dat ik niets te doen heb tot Utrecht. Ik ben van plan om daar even pauze te houden. Lunchen. Lijkt me verstandig. Vastberadende de krant zo veel mogelijk te benutten lees ik elk artikel, zodat ik nog niet door het eerste katern heen ben als we Assen binnenrollen. In een reflex kijk ik op. Waar zijn we? En als ik het perron afspeur, op zoek naar de blauwe borden waar de naam van het station op staat zie ik de reizigers staan die nu niet meer op de trein hoeven te wachten. Als de trein gestopt is staat een kleine groep reizigers al klaar om naar binnen te stappen, gegroepeerd rond de deur. De twee of drie mensen die er uit moet zijn snel genoeg vertrokken en de intocht kan beginnen. Achteraan in de rij staat een meisje, of jonge vrouw eigenlijk. Midden twintig misschien? Ik ben slecht in leeftijden schatten. Ze ziet er in ieder geval leuk uit, bruin haar dat los over haar schouders heen valt. Het lijkt alsof ze alle tijd van de wereld heeft. Zeker in de wetenschap dat de trein niet zal vertrekken voordat zij is ingestapt. Ze rookt haar sigaret rustig op en stapt de trein in zodra het schelle ‘pffrrt’ van de conducteur heeft geklonken.

De trein schokt in beweging. Vlak achter me klinkt het pssst van de deur die je stiekem vertelt dat er iemand binnenkomt. Een plof naast me, aan de andere kant van het gangpad. Het meisje van het perron schuift door naar het raam aan de rechterkant. Zij heeft geen koffie en geen krant. Ze heeft wel een mp3-speler, met roze oordopjes. En olifantjes in haar oren. Om de een of andere reden heb ik moeite met mijn ogen van haar af houden. Er lijkt iets met haar aan de hand te zijn, alsof ze niet helemaal zichzelf is. Of net volkomen zichzelf. Geoefend als treinreiziger zit ze direct in een comfortabele houding. Ik wou dat ik dat kon. Meestal zit ik, ongeacht de reisduur, pas goed als de trein mijn bestemming heeft bereikt.

Ergens rinkelt een telefoon. Vaag herken ik de melodie en realiseer me dat het de mijne is. Ik neem op, en zeg mijn naam.
“Wouter.”
Gekwebbel aan de andere kant. Belangrijke afspraak belt om zeker te weten dat ik onderweg ben.Ja, ik ben onderweg. Belt om te weten of ik ‘tijdig zal arriveren’. Nooit verwacht dat iemand me zo zou vragen of ik me niet verslapen had. Ik antwoord dat het er naar uit ziet dat ik inderdaad op tijd aan zal komen. Behalve als er een springer is of zo, dan is er natuurlijk geen pijl op de trekken, maar dat begrijpt de Belangrijke Afspraak natuurlijk toch wel? Natuurlijk. Maar mocht dat gebeuren, laat ik dan wel iets weten? “Vanzelfsprekend hoort u van mij wanneer dat het geval zou zijn, zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.”
Een tikje op mijn schouder. Ik kijk om en zie haar donkere ogen.
“oh, sorry,” begin ik, “dit is natuurlijk een stiltecoupe…”
Ze kijkt naar de deur, of beter, naar naast de deur waar het pictogram met de vinger voor de mond staat. Oh ja, zegt ze. Was haar nog niet opgevallen.
“Maar wat ik wou vragen, zou je me willen waarschuwen als we in Utrecht zijn? Ik val zowat in slaap en ben bang dat ik mijn overstap mis.”
“Ja hoor, geen probleem. Waar ga je naar toe?”
Misschien niet de beste keus om een gesprek aan te knopen met iemand die in slaap aan het vallen is, maar ik doe het toch. Het ongelezen deel van de krant lijkt opeens schrikbarend dun en we zijn nog niet eens in Zwolle.
“Den Haag.”
“Maar dan hoef je toch niet over te stappen?”
“De ene keer wel, de andere keer niet. Ik weet nooit precies hoe laat welke trein komt.”
“Tja, dat zou ik je niet kunnen zeggen, maar deze gaat in ieder geval naar Den Haag.”
“Oh. Dat scheelt wel. Kan ik tenminste lekker blijven zitten. Dankjewel.”
En dan gaat ze terug naar haar plek. Heeft alweer meteen een comfortabele positie als ze neerkomt en legt haar hoofd tegen het raam om. Ogen dicht en weg lijkt het wel. Ik ga verder met mijn krant. Maar af en toe moet ik even naar links kijken. Ze heeft iets, ze vraagt aandacht. Ze is niet overmatig mooi, ze is niet het soort meisje waar ik op val en ze luistert naar van die vervelende top 40 eentonige drein-deuntjes waar ik niets mee heb. En toch moet ik af en toe kijken. En af en toe wordt zij wakker. Als ik het zie kijk ik snel weer in mijn krant, alsof ik de hele tijd zit te lezen. Dan gaat ze een beetje verliggen en slaapt verder. Ik zie Zwolle aankomen en vertrekken, probeer mijn krant te lezen en wordt steeds weer aangetrokken door het meisje dat daar ligt te slapen.

Bijna bij Utrecht aangekomen sta ik op om alvast naar de deur te lopen. Als ik ben opgestaan en in het gangpad sta heb ik de neiging om even op haar schouder te tikken. Voordat ik doorheb wat ik doe kijkt ze me vragend aan. Ik weet niet wat ik zeggen moet en begin toch te praten. “We zijn in Utrecht. Je hebt nog 40 minuten om te slapen”. Ze glimlacht en zegt dankjewel. Als ik de deur uitstap sta ik precies in de rookzone. Ik besluit van de gelegenheid gebruik te maken en trek een vers pakje sigaretten open. Het vuur wordt mijn sigaret in getrokken en het beetje plastic en papier dat ik in mijn handen heb verdwijnt de prullenbak in. Terwijl ik me omdraai hoor ik het PFFRRT van de conducteur. Als de trein wegrijdt zie ik haar voorbijglijden. Ze zwaait kort en glimlacht. Een vage glimlach, onbestemd en niet goed te plaatsen.

Mark Lanegan Band - Gravedigger's Song


vrijdag 27 april 2012

Stel je voor...

Stel je voor dat je kon worden
kon worden wat je wou
Dan werd ik vast een echte vent
Dan had ik ied're vrouw
Dan zei ik doe je de groeten
Schopte ik jou in de kou
Want als ik ied're vrouw kon krijgen
Wat moet ik dan met jou?

Stel je voor... by De Dingen

Faith No More - Digging the Grave

donderdag 26 april 2012

Een onvergetelijk Kerstdiner - II

Erik was nog steeds in de keuken. Marjan was binnengekomen en had om een nieuwe kom gevraagd, terwijl ze haar lachen nauwelijks kon inhouden. Het was zelfs zo erg geworden dat Erik zelf het nieuwe bord naar tafel was gaan brengen omdat Marjan al in lachen uitbarstte bij het woord soep. Als zij hem weg zou brengen zou de kom halverwege al leeg zijn. Erik bracht hem wel. Zet jij dit even voor me terug had hij gezegd. Marjan nam een slokje water en haalde diep adem. Ze lachte nog steeds, maar had het nu wat beter onder controle. Ze pakte de worcestersaus en bedacht dat Erik niet had gezegd waar die terug moest. Op de plankjes was nergens plaats, dus begon ze de kastjes open te maken. In het laatste kastje was een plekje dat precies groot genoeg. Ze bracht het flesje omhoog en zette het neer. Ze wou de deur dichtdoen, maar hoorde een plofje. Een van de doosjes was omgevallen. Lekker, bovenste plank, handig. Ze pakte het keukentrapje en zorgde dat het stevig stond. Staande op de hoogste tree van het trappetje pakte ze het omgevallen doosje en zette het recht. Weer een plofje. Weer een doosje omgevallen. Ze keek de kast door, op zoek naar een omgevallen pakje. Vanuit de hoek van het kastje keken twee kleine oogjes haar aan. “Shit. Toch muizen,” dacht ze, terwijl ze iets zocht om de muis mee te vangen. Hah, een ketel, dat moest toch wel werken. Ze keek weer in het kastje, net op tijd om te zien hoe een klein lichaampje dat bij kleine oogjes hoorde uit het kastje sprong en met een agressief gilletje op haar schouder landde. Wat was dat in godsnaam? vroeg ze zich af, maar voordat ze iets kon bedenken voelde ze een steekje in haar schouder en gilde zo hard als ze kon.

Die ijzige gil zorgde ervoor dat iedereen in de richting van de keuken keek, waar een massa kleine mannetjes stond. Allemaal met een grimas op hun gezicht, allemaal klaar om in actie te schieten. Er was dan ook niet veel voor nodig om het geheel in een door paniek voortgedreven chaos te laten uitbarsten. Mensen sprongen op tafel, of doken er onder, gingen op stoelen staan of renden naar de deuren, die – tot hun schrik – op slot bleken te zijn. Een van de eters zat midden in de zaal, zijn knieën opgetrokken tot zijn borst, rechterarm eromheen, linkerhand naar zijn mond gebracht. Hij beet zijn nagels stuk terwijl hij heen en weer wiebelde, langzaam en wezenloos wiebelend, met grote ogen voor zich uit kijkend naar hoe een van de kleine mannetjes een meisje besprong dat langs hem rende. Het mannetje klom via de rug van het meisje richting haar hoofd en beet zich vast in haar oor, waarna hij met zijn kleine handjes in de haar oorschelp begon te graven. Overal in de zaal waren schreeuwen te horen, gegil, gekrijs, gekras, kauwgeluidjes en manisch gelach. Dertien mensen waren flauw gevallen en worden omringd door de kleine mannetjes. Die wierpen zich op de bewegingsloze lichamen en begonnen als bezetenen de kleren te verscheuren. Zodra er een tot de huid was doorgedrongen ontstond een gevecht tussen de Gemene Bijtkabouters, waarbij iedere samenwerking, zoals die in de rest van de zaal nog enigszins te zien was tussen de kleintjes, als sneeuw voor de zon verdween. Ze waren meedogenlozer voor elkaar dan voor hun prooien: gezichtjes werden opengekrabd, armpjes uit hun kommetjes getrokken, beentjes gebroken en oogjes met kleine vingertjes in hun oogkasjes geduwd, om er maar voor te zorgen dat niemand anders een hap kan nemen van het verrukkelijke, malse, roze vlees dat op de grond lag, wachtend om aangebroken te worden.

Het pandemonium van de kabouteraanval zorgde ervoor dat het geluid van pootjes die door airconditioning leidingen liepen niet hoorbaar was. Het getrippel van tientallen pootjes dat langzaam dichterbij kwam ging verloren in het lawaai. Het geluid van ijzer op steen, dat klonk toen de schroeven op de vloer vielen, verdronk in het gegil en geschreeuw van de aanwezigen. Niemand had oog voor de roosters die openschoven, totdat een van de kleine ventjes redelijk toevallig even naar zijn linkerkant gluurde en zag wat er zo stilletjes het pand binnen was gekomen. Hij schrok, maar vermande zich en nam een defensieve houding aan. Hij brabbelde en brabbelde allerlei klankjes terwijl hij zijn handjes tot vuistjes balde en zijn voetjes in de richting van de nieuwkomer richtte. Met gedecideerde stapjes begon hij te lopen, steeds sneller lopen, totdat hij rende. Vlakbij de nieuwkomer maakte hij een sprongetje, terwijl hij een gilletje uit zijn met scherpe tandjes gevulde mondje liet komen. Het leek alsof een haai een walvis aanviel, in de wetenschap dat de walvis roemloos en meegaand ten onder zou gaan. Zijn armpjes staken vooruit en zijn kleine, zwarte oogjes waren gericht op het gezicht van de nieuwkomer. Op dat moment werd het kleine mannetje uit de lucht gegrist door een oor. De nieuwkomer, het konijn Flabbert, keek naar rechts en knikte bedachtzaam naar zijn medestrijder. ‘Ga je gang’ leek hij te zeggen. Een tweede konijn knikte en zwiepte het kleine ventje drie keer met zijn hoofdje tegen de vloer, dat deze herhaaldelijke klappen niet aankon en veranderde in een pulpje, waarop de trekjes van wat vroeger een gezichtje was nauwelijks nog te herkennen waren. Het konijn bracht het ventje naar zijn mond, likte over het gezichtje heen, zoog aan het hoofdje en at met smaak de hersentjes van de Gemene Bijtkabouter op.
Flabbert keek om zich heen en zag dat het goed was. Zijn Heldhaftige BeukKonijnen en hij waren allemaal binnen en de kleintjes hadden geen oog meer voor de mensen die in het gebouw aanwezig waren. Hij was opgelucht. Ze waren nog op tijd geweest. Er was nog geen enkel slachtoffer gevallen en de verwondingen die tot nog toe waren opgelopen waren niet ernstig. Waarschijnlijk zouden de mensen die niet eens echt opmerken. Hij liep door de zaal, pakte af en toe een kabouter op die hij smakelijk naar binnen werkte, en keek weer om zich heen. De kleine mannetjes waren in aantal afgenomen. Nog even en ze konden verder, verder naar de volgende plek waar Gemene Bijtkabouters het feest wouden verstoren. Verder naar de volgende plek waar feestvierders in gevaar waren. Dit was hun levensdoel, hiervoor waren ze gemaakt!
Hij hield van de geur van het bloed dat uit de lijkjes stroomde en hij hield van de smaak van rauw kaboutervlees. Maar belangrijker was hun missie, hun opdracht en hun doel in het leven: bescherming bieden tegen die kleine ettertjes.
Een paar van zijn kameraden zaten achter de laatste ventjes aan, die met panische stapjes probeerden uit de greep van konijnenklauwen te blijven. Hun gilletjes waren gepiep, hun stapjes waren een ratel. Hun ondergang was zeker.

Het laatste piepje stierf weg en het laatste hoofdje werd met kracht op de grond geslagen. Flabbert zat in het midden van de zaal, hij was op een tafel gesprongen en keek om zich heen. 96 mensen krabbelden omhoog, keken verdwaasd voor zich uit en zagen een konijn op tafel zitten. Een konijn dat hen bedachtzaam aan keek, een voor een, en begon te spreken.
Een algehele ontkenning maakte zich meester van de zaal en 96 mensen besloten collectief dat zoiets niet gebeuren kon.

Het diner werd voortgezet met konijn in rode wijnsaus, op smaak gebracht met rozemarijn, nootmuskaat en een vleugje kaneel. Dit vergezeld van overheerlijk gebakken pommes-gratin en haricot-verts. Bovendien waren er vers gebakken stokbroden met een ambachtelijk bereidde kruidenboter, een uitstekende Chileense Cabernet-Sauvignon en speciaal geïmporteerd bronwater, dat afkomstig bleek te zijn van een gletsjer gelegen in het Himalaya gebergte. Kosten noch moeite waren gespaard om van dit diner een onvergetelijke gebeurtenis te maken, een culinair hoogtepunt dat moeilijk te overtreffen zou zijn. Het kleine kerstmutsje dat iedereen als aandenken kreeg zou bij bijna iedereen een speciaal plekje in huis veroveren.

Zita Swoon - Bananaqueen



woensdag 25 april 2012

Een onvergetelijk Kerstdiner - I

De tafels in de mensa waren bedekt met rode tafelkleden waar een rode loper overheen was gedrapeerd. Op regelmatige afstand van elkaar stonden kandelaars, goudkleurig en gevuld met een verse kaars. Aan iedere tafel stonden acht stoelen, waar uit af te leiden is dat er ook acht borden, messen en vorken en zestien lepels per tafel waren. De 12 tafels waren gelijkelijk verdeeld over de ruimte en waren identiek gedekt, zodat er een akelig beeld van eentonigheid ontstond, dat alleen werd doorbroken door de schoonmaker, die nog snel de vloer veegde voordat de eerste gasten kwamen.
Een klein stukje achter de schoonmaker keken twee mensen naar de bezem. Langzaam en doelbewust bewoog die naar voren en achteren, minutieus ieder stukje van de vloer aaiend. De twee leken gehypnotiseerd door de trage, regelmatige beweging. Ze spraken geen woord en bewogen niet, alleen hun ogen flitsten van de bezem naar de deur en terug naar de bezem.
Een klein geluidje zorgde ervoor dat de betovering verbroken werd. De twee keken elkaar aan: “Hebben we alles?”. De ander knikte. Alles stond klaar, de deuren konden open.
Een half uur later kwamen de eerste mensen aan. De schoonmaker begroette hen op zijn weg naar buiten. Vrolijk liep hij de straat op, in de richting van zijn vrouw en kinderen, in de richting van thuis. Vanavond zou een speciale dag worden, al had hij niets met kerst.
De feestgangers waren al luidruchtig. De vier die als eerste aankwamen hadden al een fles wijn op, wat te zien was op het hemd van een van hen. Op het borstzakje van zijn verder onberispelijk witte hemd zat een rode vlek.
Natuurlijk was iedereen op tijd en natuurlijk was iedereen goed gekleed. Hoeveel kerstdiners zijn er waar de gasten op een willekeurig tijdstip aankomen in hun normale kloffie? Ze zijn er vast, maar vast niet veel. De dames in jurk, de heren in driedelig zwart. Bij binnenkomst stond een glas champagne klaar en jassen, voor zover aanwezig, werden netjes aan de kapstok gehangen. Iedereen gedroeg zich uitstekend. Kleine groepjes ontstonden terwijl iedereen aankwam. Af en toe klonk geritsel, dat uit de muur leek te komen. “Wat was dat?” vroeg een meisje dat bang was voor muizen. “Ach, vast alleen maar een muis, “ zei haar vriend, in een jammerlijk mislukte poging haar gerust te stellen. Het meisje schuifelde stilletjes wat meer naar het midden van de zaal toe en keek voorzichtig om zich heen. Bij het eerste teken van een muis zou ze klaar staan om in paniek te raken.
Drukker en drukker werd het. Steeds meer mensen kwamen binnen, steeds meer mensen vormden groepjes en steeds meer groepjes werden groter. De sfeer was goed en om acht uur precies riep Albert, die de avond organiseerde: “Mensen, ik zou u willen verzoeken om plaats te nemen. Het voorgerecht wordt over enkele momenten opgediend.”. De gasten verplaatsten zich naar tafel. Het gekrabbel dat het meisje had gehoord nam een klein beetje toe, maar dat viel niet op door de toename van het aantal ruisende avondjurken en klikkende schoenen. Op een paar plekken klonk een uitroep van pijn, gevolgd door opmerkingen als “ik stoot mijn tenen ook altijd!”, of “niet gedacht dat ik me zou kunnen snijden aan een tafelrand.”
In de keuken was Erik aan het roeren in een grote ketel. Soep voor 96 mensen koken was niet makkelijk. Nou ja, het was vooral zwaar. En een lekkere groentesoep was altijd een kwestie van een beetje proberen. De croutons had hij gekocht. Liever had hij ze zelf gemaakt, maar de tijd was te kort geweest daarvoor. Dan maar fabrieks-croutons. Erik proefde van de soep. Bijna helemaal goed, maar het miste nog iets. Hij keek omhoog, scande de plankjes en doorzocht de kastjes tot hij het zout had gevonden. Voorzichtig liet hij een paar druppeltjes worcestersaus in de soep vallen. Hij proefde weer. Ja, dat was genoeg, nu was het goed. Hij deed het flesje dicht en liep naar het kastje waar hij het vandaan had gehaald. Albert kwam binnen. “Is de soep klaar?”. Erik bevestigde. “Mooi. Dan kunnen we gaan uitdelen.” Albert floot op zijn vingers en de rest van het team kwam aan. Terwijl Erik en Albert soepkommen vulden liepen de andere zes heen en weer om ze te serveren.
Het meisje was er niet gerust op. Het geritsel dat ze gehoord had was zeker een muis. En ook al zei haar vriend dat de muisjes te bang waren om naar buiten te komen met zoveel mensen in de buurt keek ze toch om zich heen, of ze er geen zag. Voordat ze ging zitten keek ze even onder tafel en zag iets wegflitsen. “Daar zit er een!” riep ze. “Wat,” vroeg haar vriend, ” een muis?”
“Ja,” zei ze “er zat een muis onder tafel. Ik zag hem wegrennen.”
“Als hij wegrende is er toch niks aan de hand. Ga maar gewoon zitten. Die muisjes kunnen je niks doen. “
Schoorvoetend ging ze zitten. Ze wist dat ze nu de rest van de avond van alles zou horen, dat ze overal kleine schaduwen zou zien wegflitsen. Ze wist gewoon dat er muizen zaten. Dat zou ze de rest van de avond niet meer vergeten. Haar vriend gaf haar een glas wijn en zei dat ze zich geen zorgen hoefde te maken. Als er muizen zouden komen zou hij ze zelf wegjagen. Er was niks aan de hand, geniet nou maar gewoon. Hij gaf haar een kus en schoof haar stoel aan. Ze toostten met de hele tafel op een gelukkige kerst en dronken met smaak de eerste slok van hun wijn weg.
Op het moment dat de soep op tafel werd gezet hoorde het meisje weer een geluidje. Maar, zo hield ze zichzelf voor, dat was gewoon een schuivende voet. En dat ook. Niks aan de hand, gewoon de geluiden van iedereen die ging verzitten voor het eten. Aan haar rechterkant kwam de soepkom haar beeld in zweven, gevolgd door de hand die de kom vasthad. Ze keek naar rechts en zag het meisje dat de kom opdiende. “Dankjewel” zei ze tegen haar en sprong op, tegen de arm stotend, waardoor de warme soep verspreid werd over de rug van haar vriend.
“Een muis!” gilde ze. “Er zit een muis onder tafel!”
Haar vriend had er genoeg van. “Er zijn hier geen muizen!”. Terwijl hij zijn met soep besmeurde jasje uittrok keek hij haar kwaad aan. “Nou blij? Lekker hoor, ik zal je nog eens meenemen. Je bent gewoon paranoïde!”
“Nee, ik weet zeker dat er muizen zitten. Ik ben gebeten.”
“Ja, tuurlijk. Muizen vallen altijd mensen aan, daarom zijn ze zo gevaarlijk. Kom nou! Gebeten door een muis?!”
“Kijk dan!” riep ze en zette haar voet op de stoel. De panty was kapot bij haar dikke teen. Op die teen zat een klein wondje, een beetje rond van vorm, alsof er geprobeerd was een hapje uit te nemen.

Laibach - Tanz Mit Laibach

dinsdag 24 april 2012

KMFDM - Zip

De Dingen - Little Miss Honey Bunny

Little Miss Honey Bunny by De Dingen

Wachtend op de 17

Zo staan ze daar getweëen
Elkaar nog net niet uit te kleëen
Geen ogen voor de omstanders
Enkel ogen voor elkmaar

Een aai, een kusje, lieve woordjesb
een besef van eeuwigheid

Geen acht meer op de omstanders
Geen aandacht voor de rest
Een kus, een aai en lieve woorde
die wij (per ongeluk) ook hoorden

Maar met oogen, handen, lippen
Bestemd voor slechts elkaar
Staan ze daar getweëen
De abri aan te kleëen

Rammstein - Benzin


donderdag 19 april 2012

't zijn Allemaal maar Woorden

Zal ik je vergelijken met een zomerdag?
Je bent veel warmer en veel zachter
(na een enk’le oogopslag was ik dáár achter)
En je aanblik vervult mij met... Ach!

Laat ik dat aan een dichter die vermag
Te schrijven hoe de wereld stopt
En zijn hart een slagje sneller klopt
Als hij zijn blik werpt op je lach...

Geen woord van mij zou eerbied doen
Aan je schoonheid of de warme dagen
Ik zou nooit kunnen zeggen

Dat jij en ’t warme zon seizoen
Dezelfde mantel dragen...
Ik ben allang blij dat jij mij kent.

Devo - Post-Postmodern Man

donderdag 12 april 2012

Hoogtepunten uit een leven

Hij is misschien wel de belangrijkste filosoof van Nederland, Baruch Spinoza. Maar zijn ideeën waren zo controversieel dat hij verbannen werd uit zijn gemeenschap. Jaron Beekes tekende er een boek over: geen diepgravend inzicht, maar wel een goede inleiding.


De joodse familie Spinoza is oorspronkelijk afkomstig uit Portugal, maar vlucht naar Nederland om aan onderdrukking te ontsnappen. Sinds 1492 geldt in Portugal namelijk het decreet van Alhambra, dat het jodendom verbiedt. Gedwongen bekeringen zorgen voor een gemengd geloof; een kruising tussen het joden- en het christendom.

Gemengde gevoelens
In Amsterdam - 'Makem Alef', het Jeruzalem van het Noorden - kunnen de Sefardische joden terug naar het zuivere jodendom. Maar de gemeenschap daar is verdeeld tussen verschillende opvattingen over wat dat nu precies is. In 1638 wordt besloten de onenigheden bij te leggen en begint langzaamaan de eenwording van de gemeenschap, wat overigens niet wil zeggen dat de problemen de wereld uit zijn. Er blijft discussie - over toegang tot de hemel bijvoorbeeld. Spinoza begint aan zijn opleiding op een moment dat de onderlinge toenadering nog in zijn kinderschoenen staat. Het is dan ook niet zo vreemd dat hij er controversiële gedachten op nahield.

Spinoza legt die ideeën zelf uit in het boek, in gesprekken met zijn vrienden en anderen. Op die manier blijft De lens van Spinoza een geheel. Het verhaal wordt niet onderbroken om een beschrijving te geven van de filosofie, of om een moeilijk betoog te houden over de aard van het zijn. Nee, Spinoza legt zelf uit dat hij in feite geen verschil ziet tussen God en de natuur, dat hij gelooft in predestinatie - of eigenlijk de onontkoombaarheid van het bestaan. Het is alleen jammer dat de ontwikkeling van die ideeën nauwelijks aan bod komt. Beekes springt van het ene naar het andere moment in Spinoza's leven, van het ene idee naar het volgende. De samenhang ertussen wordt bijna niet gegeven.
Een comfortabele sneltrein
Beekes geeft dan ook een verre van volledige biografie. Hij focust zich op verschillende belangrijke momenten in het leven van Spinoza - de dood van zijn vader, zijn opleiding bij dr. Van den Enden, zijn verbanning uit de Sefardische gemeenschap en zijn vertrek uit Amsterdam. Net zoals Spinoza zijn denkbeelden uitlegt eigenlijk - een paar belangrijke punten worden aangestipt, zonder de diepte in te gaan. Zo wordt de lezer in sneltreinvaart door het leven en denken van Spinoza heengevoerd.

De tekenstijl van Beekes in De lens van Spinoza sluit aan bij de snelheid van vertellen en het schetsmatige karakter van de biografie. Het doet wat denken aan Kuifje in het land van de Sovjets en Barbaraal, maar is op de één of andere manier wat minder af. Af en toe lijken de afbeeldingen namelijk oefeningen of voorstudies, alsof Beekes niet meer genoeg tijd had om ze helemaal uit te werken. Daar tegenover staat dat aan de compositie van de pagina veel aandacht is besteed. Het geheel is behoorlijk filmisch opgezet, wat rust brengt. Dat betekent echter ook dat de strip vrij statisch is, en verre van experimenteel. Op zich geen probleem - het is immers geen verhaal waarin actiescenes de boventoon voeren - maar wel jammer. Het is niet het meest interessante werk van Beekes.

De inleiding in de filosofie van Spinoza die de achterflap belooft is zeer beperkt, zoals Beekes ook toegeeft in zijn verantwoording. Maar het zou ook moeilijk zijn om dat te veranderen. Een wereld van ideeën is sowieso moeilijk in één boek te vangen en zeker als daar ook nog een biografie bij komt. Een andere bekentenis die Beekes doet is dat hij de chronologie enigszins heeft aangepast. De vraag 'waarom?' borrelt dan omhoog. Maar uiteindelijk is Beekes er in geslaagd om een beknopte, maar heldere inleiding te geven in het leven en denken van Spinoza.

Een aanlokkelijk klein verhaaltje

Scott McCloud daagde ooit Steve Bissette uit om binnen 24 uur een volledige comic te maken. Het werd een wereldwijd fenomeen: 24-Hour Comics Day. Robert van Raffe deed voor de vierde keer mee en leverde een verleidelijk verhaal: Syrena.
Het lijkt bijna ondoenlijk om binnen 24 aaneengesloten uren een beetje behoorlijk stripverhaal af te leveren. Toch doen ieder jaar duizenden mensen een poging. Voor Van Raffe zit de aantrekkingskracht in de tijdsdruk, om binnen de tijd een echt verhaal te maken, zonder duidelijke kunstgrepen. En in Syrena is dat hem behoorlijk gelukt.

Toegegeven, de tekeningen hadden mooier gekund en het verhaal doet misschien wat mager aan. Maar, vergeleken met andere 24-hour comics, zoals McClouds eerste, is het een gedegen verhaal dat behoorlijk is uitgewerkt. Waar McCloud – en velen met hem – zijn toevlucht zoekt in surrealistische vertellingen, veel zwarte vlakken en veel paginavullende tekeningen blijft Van Raffe veel gedetailleerder werken. Slechts één keer laat hij een volledig zwarte tekening zien, maar die is functioneel en geeft het verhaal een mooi rustpunt.
Keerpunt
Syrena vertelt over een jongen wiens naam niet genoemd wordt. Tijdens een vakantie op Corfu leert hij een meisje kennen, met wie hij op het strand speelt. Thuisgekomen gaat het leven verder; de jongen gaat naar de middelbare school en daarna psychologie studeren. Maar er blijkt iets gebeurd te zijn. Iets tijdens de vakantie heeft hem geraakt, op zo'n manier dat het hem jaren later nog steeds beïnvloedt. Aan zijn Corfu-T-shirt te zien draagt hij het zijn hele leven met zich mee. Het lijkt zijn relaties met meisjes te verstoren. Tot die ene nacht tijdens zijn studie – die blijkt een keerpunt in zijn leven.

Zoals gezegd is het verhaal niet heel erg uitgediept, maar wel compleet. Veel blijft ongezegd, zonder dat er te veel onbekend blijft. Het is een mysterieus verhaaltje, dat uitnodigt om door te lezen, om op zijn minst erachter te komen wat er nu aan de hand is. Dat Syrena zo dun is maakt dat alleen maar makkelijker.
Geen onbezonnen werk
Ook zorgt Van Raffe voor een mooi ritme in zijn verhaal. De rustige tekeningen doen af en toe wat schetsmatig aan, maar dat hoort bij de vorm – een 24-hour comic is nooit volledig uitgewerkt. Het is op zich al een prestatie als het lukt. Neil Gaiman, toch niet de minste, slaagde daar bijvoorbeeld niet in – wat leidde tot de 'Gaiman-variant': na 24 uur stoppen, ongeacht of het verhaal af is of niet. Maar buiten dat het Van Raffe wel gelukt is, is er ook zichtbaar nagedacht over de compositie van de pagina's.

De eenheid van de bladzijden is goed in de gaten gehouden. Nergens is er sprake van een afgeraffelde pagina, of een reeks plaatjes die schijnbaar willekeurig op papier zijn gezet. Dat er af en toe elementen van het ene plaatje naar het andere doorlopen onderstreept dit en is een duidelijk teken dat Van Raffe niet zomaar is begonnen met tekenen.
Dat belooft wat
Maar wat het verhaal pas echt aantrekkelijk maakt zijn de omissies – wat niet gezegd wordt maakt nieuwsgierig. Er wordt in Syrena veel niet verteld, de gebeurtenissen blijven mysterieus. Willen weten wat er gebeurd is speelt een grote rol bij het lezen. Maar daarin is de lezer niet alleen. Ook de hoofdpersoon probeert erachter te komen wat er nu gebeurd is op die vakantie. En zo kun je samen op zoek naar antwoorden.

Het verhaal is mooi opgebouwd, wat voor een bevredigende leeservaring zorgt. Ook het onderwerp is interessant – hoe betrouwbaar herinneringen zijn lijkt de centrale vraag. En ondanks de simpele en weinig uitgewerkte tekeningen maakt het wel nieuwsgierig naar het andere werk van Van Raffe. Want hoewel bij Syrena misschien wel een wat meer uitgewerkte stijl past is de basis gewoon een goed verhaal. Als Van Raffe dit in 24 uur bedenkt, schrijft en tekent, belooft dat veel goeds voor de situaties waarin hij alle tijd krijgt die hij nodig heeft.

Lees het originele artikel op 8Weekly

Cornershop - Butter the Soul

woensdag 4 april 2012

Broederliefde - een recensie van 'De Gebroeders Sisters' (Patrick DeWitt)

(Een integrale publicatie van de recensie zoals te vinden op 8Weekly.nl)

Twee broers die op elkaar letten en voor elkaar opkomen, tot de laatste snik als het moet. Broers die elkaar nodig hebben, ondanks dat – of juist doordat – ze tegenpolen zijn. De gebroeders Sisters is in ieder geval geen 'normaal' cowboyverhaal.


Het is 1851 en de beruchte gebroeders Charlie en Eli Sisters worden door hun baas, de Commodore, achter de goudzoeker Hermann Kermit Warm aangestuurd. Waarom? Hij heeft iets gestolen van de Commodore. De mannen vertrekken op hun krakkemikkige paarden vanuit Oregon naar Californië. Nou ja, het paard van Eli, Tub, is een beetje aftands. Charlies paard Nimble gaat nog wat vlotter. Eigenlijk passen de paarden wel bij hun berijders.

Gemankeerd verleden
Het verhaal van de reis wordt verteld door Eli, die niet alleen de lotgevallen van de broers op reis beschrijft, maar ook – en misschien wel vooral – wat hijzelf beleeft en wat hij allemaal leert onderweg. Vanaf de eerste pagina is duidelijk dat de broers een geschiedenis te verwerken hebben. Maar in het Wilde Westen, waar wapens de macht hebben, is het verwerken van problemen meestal vooruitschuiven. 'Beter na afloop, Eli.'

Eli is een dankbare prooi voor de kleinste tegenslag, zo lijkt het. Een spinnenbeet zorgt ervoor dat zijn hoofd opzwelt, een tandartsbezoek zorgt voor een omweg en Eli lijkt verliefd te worden op iedere vrouw die meer dan twee woorden met hem spreekt. En hij is wel erg gehecht aan een paard dat eigenlijk alleen nog maar goed is voor de slacht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Charlie zo verzorgend is voor zijn broer, zij het op een afstandelijke en gewelddadige manier. Dat doet hij al sinds hun kindertijd – ook zo'n probleemgebied.
Bedriegelijk
Je hoeft problemen niet per se vooruit te schuiven, je kunt ze ook vergeten. Charlie doet het liefst allebei. Als wegrennen voor het verleden niet meer kan – als ze een avond in een hotel zitten bijvoorbeeld – dan gaat Charlie drinken. Brandewijn, liefst veel. 's Ochtends verdrijft hij de kater met morfine en daar gaan de gebroeders, de ene aangeslagen op zijn aftandse paard en de andere zelf een wrak. Westwaarts, om hun opdracht te vervullen.
Maar laat je niet bedriegen. De reputatie van de gebroeders Sisters snelt hen vooruit, tot aan de randen van Californië aan toe. De obstakels op hun route worden vakkundig opgeruimd, of in een vlaag van woede. Vooral Charlie heeft daar last van. Eli minder – hij leerde van hun moeder een trucje om woedeaanvallen te verdrijven – een trucje waar Eli het liever niet over heeft. Net als hun trucje in vuurgevechten – dat geheim is levens waard. De staljongen die getuige was van een shoot-out moet het met zijn leven bekopen, want trucjes beschadigen ook de reputatie.

Tegenstelling zonder slachtofferToch is Eli een schat van een jongen. Bij een tandarts krijgt hij een tandenborstel en poeder met een pepermuntsmaakje. Gecharmeerd door de frisse smaak in zijn mond besluit hij het iedere dag te doen. Meer nog, in zijn enthousiasme wil hij het tandenpoetsen delen. Nadat Eli de hechtingen uit zijn kaak heeft gehaald wil hij de receptioniste van hun hotel een demonstratie tandenpoetsen geven.

Het voorstel maakte haar enthousiast, want ook zij was onlangs tot deze methode bekeerd, en al snel pakte ze haar eigen spullen zodat we gelijktijdig onze tanden konden poetsen. Zo kwam het dat we even later zij aan zij voor de waskom stonden te schrobben, glimlachend terwijl onze monden zich vulden met schuim.

Ook Charlie krijgt een demonstratie, maar die is minder ontvankelijk. Misschien is dat wel de grootste tegenstelling tussen de twee broers: de een wil zijn problemen vergeten en verstoppen, de ander wil een schone lei. Die tegenstelling wordt mooi en minutieus uitgewerkt in De gebroeders Sisters. De aandoenlijke Eli en de licht ontvlambare Charlie zijn perfect op elkaar ingespeeld en vullen elkaar precies aan. Waar de een iets verliest, blijkt de ander iets te winnen.

Uiteindelijk is De gebroeders Sister een heerlijk boek, maar geen western, hoe zeer het daar ook op lijkt. Nee, het lijkt meer op Kerouac dan op Karl May. Waar May avonturen schreef, daar schrijft DeWitt een heuse road novel: niet dat de broers hun bestemming bereiken is van belang, maar hoe ze daar komen. Het is volkomen terecht dat die routebeschrijving boek van het jaar in de VS en Canada werd, de Governor General's Award ontving en op de shortlist van de Booker Prize en de Giller Prize stond.

Soul Coughing - Down to This